
Jurisprudentie
AE9981
Datum uitspraak1999-09-15
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers9900233
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers9900233
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schending inlichtingenplicht, o.a. bankrekening in Frankrijk
Uitspraak
Gerechtshof Leeuwarden
Arrest gewezen inzake:
X.
wonende te P.
appellante
hierna ook te noemen X.
procureur mr V.M.J. Both,
advocaat mr E.R. Looyen.
Het geding in eerste instantie
Bij vonnis van 12 augustus 1999 heeft de rechtbank te Leeuwarden de op X. sedert 18 maart 1999 van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris en op verzoek van de bewindvoerder beëindigd waardoor X., van rechtswege in staat van faillissement komt te verkeren.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 20 augustus 1999, heeft X. verzocht het vonnis van 12 augustus 1999 te vernietigen en opnieuw rechtdoende X., terug te plaatsen in de schuldsaneringsregeling.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de overige stukken.
Ter zitting van 9 september 1999 is de zaak behandeld.
De beoordeling
1. De grieven komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat op grond van art. 350 lid 3 sub c Faillissementswet de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd dient te worden.
2. Voorop dient te worden gesteld dat een saniet op grond van art. 327 juncto 105 Fw een inlichtingenplicht heeft die -gelet op de strekking van de schuldsaneringsregeling- naar 's hofs oordeel aldus dient te worden opgevat dat de saniet naar aanleiding van vragen naar de financiële situatie de bewindvoerder ruimhartig alle hem bekende informatie dient te verschaffen waarvan de saniet weet of redelijkerwijs kan weten dat die informatie van belang is danwel kan zijn bij de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is onder meer gebleken
dat X. en haar echtgenoot Y. in op gemeenschap van goederen zijn gehuwd;
dat X. en haar echtgenoot een bankrekening in Frankrijk hebben, althans de beschikking daarover hebben;
dat X. en haar echtgenoot onkostenvergoedingen ontvangen van Z., B.V., welke worden gestort op de rekening van de zoon van X.
dat X. en haar echtgenoot een postbus adres hebben in Q.;
dat X. en haar echtgenoot een kluis hebben gehuurd
en dat X. de bewindvoerder omtrent voormelde feiten en omstandigheden niet eerder heeft geïnformeerd dan nadat de bewindvoerder naar aanleiding van via de postblokkade en informatie van derden gevonden aanknopingspunten, in staat was daaromtrent gerichte vragen te stellen, en dan nog mondjesmaat en onduidelijk.
4. Uit de brieven van de bewindvoerder aan de rechter-commissaris d.d. 13 april 1999 en 3 mei 1999 blijkt dat X.. en haar echtgenoot bij navraag door de bewindvoerder, en verder ook ter zitting onvoldoende helderheid in een aantal zaken hebben verschaft. Zo hebben zij tegenstrijdige verklaringen afgelegd ten aanzien - van de frappante overeenkomst tussen de inventarislijst van de huidige door haar bewoonde woning en de lijst van inboedel waarop een pandrecht werd gevestigd ten behoeve van de heer Mureau., Zo is hun verklaring tegenover de rechtbank over inkomsten uit provisie innerlijk tegenstrijdig. ook is het hof van oordeel dat en haar echtgenoot onvoldoende hebben weerlegd het vermoeden -dat zij kunnen beschikken over de tegoeden op een rekening bij de Rabobank welke op naam van de zoon staat, en op welke rekening onkostenvergoedingen van Z.- B.V. en andere betalingen binnenkomen.
5. Voorts is het hof van oordeel dat, gelet op voormelde tegenstrijdige en onduidelijke verklaringen en voorts gelet op voormelde brieven van de bewindvoerder, voldoende aannemelijk is dat X.. bewust gegevens omtrent onder andere de Franse bankrekening, de inkomsten uit provisie, de vergoedingen en de verblijfplaats van de goederen waarop een pandrecht rust, heeft achtergehouden terwijl zij kon weten dat die informatie van belang is dan wel kan zijn bij de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
6. Gelet op het in rechtsoverweging 3 overwogene is het hof van oordeel dat X. in strijd heeft gehandeld met haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting tot het verstrekken van alle inlichtingen, en voorts -gelet op het in rechtsoverweging 5 overwogene aldus heeft getracht haar schuldeisers te benadelen, hetgeen haar kan worden verweten. Gelet op het bepaalde in art. 350 lid 3 sub c en sub e Fw dient de toepassing van de schuldsaneringsregeling te worden beëindigd.
De slotsom
7.Het vorenoverwogene brengt mee dat het vonnis waarvan beroep -met aanvulling van gronden- dient te worden bekrachtigd.
De beslissing
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door mrs Boon, voorzitter, Bloem en Miltenburg, raden, en uitgesproken door mr Mollema, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van dhr Terhell als Waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 15 september 1999.

